Voor iedere constructie, welke onderdeel is van de thermische schil moet worden aangegeven waar deze aan grenst.
De volgende keuzes zijn voorhanden:
Opmerkingen:
Sterk geventileerde ruimte:
Een garage / stallingsruimte voor motorvoertuigen is een sterk geventileerde ruimte en wordt altijd beschouwd als niet verwarmd (AOR)
Verwarmde ruimte:
Als een ruimte niet verwarmd is, maar wel warmer is dan 15°C gedurende het gehele jaar, dan is dit toch geen onderdeel van de thermische schil. Je moet bewijs aanleveren om dit aan te tonen.
De AVR is in feite de thermische schil, maar wordt niet als zodanig getekend.
Voorbeelden:
Ruimten buiten de thermisches zone:
Alle ruimten buiten de thermische zone moeten worden beschouwd als aangrenzende ruimten. Bepaald moet worden wat dit voor ruimtes zijn. De volgende keuzes bestaan:
AVR
Ruimten die worden verwarmd of gekoeld voor het verblijven van mensen en die niet tot de thermische zone worden gerekend.
AOR
Ruimten die niet worden verwarmd of gekoeld voor het verblijven van mensen en die niet tot de thermische zone worden gerekend.
Berekenen warmteverliezen bij een AOR:
De warmteverliezen worden berekend volgens hoofdstuk 8.4.1. van de NTA8800. In afwijking daarvan mag ook de
forfaitaire methode worden gehanteerd: alleen de constructie tussen de rekenzone en de AOR hoeft dan te worden opgenomen.
AOS:
Serres, Atria, Balkon- en Galerijafdichtingen worden beschouwd als constructies die grenzen aan buiten.
Aangrenzende sterk geventileerde ruimtes:
Deze staan via niet afsluitbare openingen in verbinding met de buitenlucht en worden geventileerd met een capaciteit van ten minste 3dm/s per m² GBO, staan via openingen met een gesommeerd oppervlak van minimaal 0,2m² in open verbinding met buiten.
Binnen of buiten de thermische zone & verwarmd of onverwarmd
Om te bepalen of een bouwdeel binnen of buiten de thermische zone valt en als verwarmd of onverwarmd beschouwd moet worden, gebruiken we de beslissingsschema’s van paragraaf 8.2.8 en de eerder uitgelegde beslisschema’s 1 t/m 3 (par. 7.1.2)
Vloeren en wanden
Voor deze constructies moet ook worden aangegeven waar ze aan grenzen, er zijn 3 keuzes:
1. Vloeren direct op grond
Hierbij staat het huis direct op de grond en is er geen kruipruimte of kelder aanwezig
2. Vloeren en wanden grenzend aan kruipruimten of onverwarmde kelders
Vloeren grenzend aan onverwarmde kelders of kruipruimten moeten gezien als vloeren grenzend aan kruipruimten.
Opmerking:
Indien een buitenwand die aansluit op de vloer grenzend aan een kruipruimte (gedeeltelijk) grenst aan grond, dan moet deze constructie worden gesplitst in een deel dat grenst aan grond en een deel dat grenst aan buitenlucht. Dan moet de hoogte tussen de kruipruimte- of keldervloer en het maaiveld ook worden bepaald. zie hieronder.
Begane vloer onder het maaiveld:
Bepaal de hoogte H1 (= Bovenkant van de begane grondvloer to aan het maaiveld).
De hoogte H1 wordt gebruikt om het oppervlak te bepalen van het deel van de gevel dat aan grond grenst.
Begane grond ligt boven het maaiveld
Bepaal de hoogte H2 (= bovenzijde begane grondvloer tot aan het maaiveld).
Wanden en deuren grenzend aan onverwarmde kelders, moeten ook worden opgenomen als scheidingsconstructies grenzend aan kruipruimte.
3. Vloeren en wanden grenzend grond
Indien de buitenwand en de begane grondvloer aan grond grenzen, moeten deze als combinatie worden opgegeven. Eveneens moet van de buitenwand worden opgegeven tot welke hoogte de buitenwand aan grond grenst (H1). De perimeter wordt bij de begane grond opgegeven.
Opmerking
Als de onder de woning liggende bouwlaag bovengronds is gelegen, moet AOR worden aangehouden. Alleen als deze bouwlaag (overwegend) onder het maaiveld is gelegen, wordt ‘kelder/kruipruimte’ opgenomen als begrenzing, tenzij het gaat om een sterk geventileerde ruimte zoals bijvoorbeeld een parkeergarage. In dat geval moet ‘sterk geventileerd’ of ‘buiten’ worden opgenomen.
KEGO
Begrenzing vloer
https://portaal.stichtingkego.nl/support/solutions/articles/101000533163-begrenzing-vloer
Als niet kan worden vastgesteld of een vloer grenst aan grond of aan kruipruimte, waar moet dan van worden uitgegaan?
82.1/75.1 – basis
Als op geen enkele wijze is aan te tonen of er een kruipruimte is (ventilatieroosters voor de kruipruimte, kruipluik, holle ruimte onder houten vloer, tekening), of dat de vloer op zand ligt (tekeningen oid), dan ga je uit van de meest conservatieve waarde. In de meeste gevallen is dat kruipruimte. Controleer dat door in de berekening beide begrenzingen (grond en kruipruimte) te testen.